V.

Van ver zag Judas hoe Pilatus recht verkrachtte
en hoe het volk Barabbas joelend lopen liet.
Toen brak hij uit in bitter, hulpeloos verdriet.
Hij rende waar hem zijn vermoeide voeten brachten -
de tempel. Nam de beurs: Ik moet uw bloedgeld niet!
Voort ging hij door de stad, waar kinderen om hem lachten.
Hij viel, stond op, kwam bij een plaats waar velen wachtten -
de Schedelberg, alwaar het kwaad reeds was geschied:

Hij leefde nog. Men had één kleed Hem slechts gelaten.
Judas ging heen en dacht: Op overmoed volgt straf.
Hij weende en riep: Waarom, Heer, hebt U mij verlaten?
Toen trok hij radeloos zijn leren gordel af,
verhing zich...
                 Duisternis verstijfde Sions straten.
De voorhang scheurde. Doden kwamen uit hun graf.

---

TWIJFEL

Nog wedijveren in mijn moede geest
een redeloze liefde en radeloos vergeten -
of neen: iets wreders heeft mij aangevreten
en wat ik, weet ik, lang al heb gevreesd:
moet ik mij tot vervloeken dan vermeten?
Is dat hetgeen dat nog mijn leed geneest?
Zwervend hoor ik - is het bedrog geweest? -
ver in de hemel vage vogelkreten.

Mijn woning werd een stille, kille kluis,
een crucifix slechts aan de muur gelaten.
Ik wacht tot Hij, met pijndoorschoten vuist,
ontwaakt; Hij, door de Zijnen zo verlaten,
de laatste woorden weet; tot van Zijn kruis
de Christus krijsen zal: Nu kan ik haten!