PUBER

Een schooljongen met snoertjes in zijn oren
staat in een houding die geen goeds belooft
op het trottoir te roken; uit zijn hoofd
is een vervaarlijk soort gesis te horen.

Hij laat zich door geen buitenwereld storen:
de neergeslagen blikken zijn gedoofd
en lijken van hun uitdrukking beroofd.
Als hij moet spuwen buigt hij ver naar voren.

Hij is niet weg te denken uit de straten.
Hij is van alle kwaad het jeugdportret:
een mengeling van hunkeren en haten,

dat zich als een gezwel heeft vastgezet
in zijn nog onvolgroeide ledematen
van joggingschoenen tot aan honkbalpet.

---

INCIDENT

en de getuigen leiden hunne kleederen af
aan de voeten eens jongelings, genaamd Saulus.
- Handelingen 7:58

Als hij die mannen niet had aangesproken
en niet dat weliswaar terecht sermoen
gehouden had betreffende fatsoen
was niemands hand een broekzak in gedoken -

was geen stiletto in zijn buik gestoken;
dan had geen mens hem iets willen misdoen,
had geen van stalen neus voorziene schoen
of straatsteen hem het voorhoofdsbeen gebroken.

Hun jassen, gemakshalve uitgedaan,
bewaakt een knaap, veel jeugdiger dan dezen.
Hem kijkt het slachtoffer tenslotte aan.

Maar in de ogen van dit jonge wezen
krijgt hij, voordat hij ophoudt te bestaan,
niets dan een laffe instemming te lezen.

---