AVONDZANG

Vergetelheid ruisen de donkere bomen,
lantaarnbeschenen, met de singel mee.
En ademloos verglijdt de tijd gedwee -
de kalmte van een slapen zonder dromen.

Daar waar het lamplicht door de stille ramen
met haar bleek schijnsel in een kamer spiedt
neuriet een warm en niet te horen lied -
onze ademtocht uit monden dicht tezamen.

---

BLOESEM

Die avond, langs de bloesemende takken,
verloor het van zijn bonzend hart zijn moed -
hij durfde haar die paarse pracht niet knakken,
niet bieden. Angst dreef voort zijn arme voet.

Wel heeft zijn mond haar lippen nog gevonden
maar toen ontvluchtte zij hem onverwacht.
En ver, ver achter hem wiegde ongeschonden
en zacht een bloesem op een zucht der nacht.

---