Dus ging zij hem verdenken
van listig overspel.
Al vloog ze op zijn wenken,
zij hoedde zich zeer wel.
Zodat zij op een avond
- hij liep juist naar de bel -
een briefje in zijn la vond:
de naam van een hotel.

Een pijl, twee uitroeptekens,
getallen en een streep
kostten wat hersenbrekens
voordat ze het begreep:
haar Jan had nog een poesje,
dat hij in 't donker kneep.
De schoft! Zo laag, zo louche...
Het trof haar als een zweep.

Ze stond die zondagmorgen,
- haar man was naar de soos -
in een portiek verborgen,
schuin voor de blokkendoos.
Veel ramen stonden open.
Ze zocht en ademloos
zag zij haar minnaar lopen
in een der studio's.

Terwijl hij zich ontkleedde
zag ze ternauwernood
hoe zich bij hem een tweede
kwam voegen, half ontbloot,
en hoe die even later
de jaloezieën sloot.
Jans poesje bleek een kater:
het was haar echtgenoot!

Ze voelde zich door beiden
gemeen voor schut gezet
en heeft zich laten scheiden.
Nu woont ze op een flat.
De knul die haar versmaadde
deelt met een ander 't bed.
En haar eertijdse gade
loopt in de ziektewet.

---