VALENTIJNSKAART

Hij denkt die nacht weer aan dat meisje
   Met wie hij vorig jaar
Eens uitging, ergens in de zomer.
   Zij had kort, krullend haar.

Dan schrijft hij haar een Valentijnskaart
   In dronken euforie.
Hij adresseert: Mijn lieve meisje.
   En tekent: Jij weet wie.

Om op postzegels te besparen
   Zal hij de straat op gaan,
Naar het studentenhuis met bellen
   Waarnaast geen namen staan.

Dat zij er nooit op reageerde
   was eigenlijk maar goed.
De jongen en het meisje hebben
   elkaar niet meer ontmoet.

...

Er zijn nu twintig jaar verlopen.
   Hij heeft een vrouw getrouwd
die hij op sportschool leerde kennen
   en die veel van hem houdt.

Over een week gaan ze verhuizen.
   Met iets als zacht verdriet
Sorteren zij in hun papierzooi
   Wat weg kan en wat niet.

Zij heeft zojuist een kaart gevonden
   En laat die aan hem zien.
“Die lag ooit in mijn brievenbus,
   Vliet 16, kamer 10.

Ik zat er net, toen. Februari,
   pakweg een week of twee.
Wie moest mij in die tijd hier kennen?
   Ik heb geen flauw idee.

Het kan een stomme grap geweest zijn
   van dronkemansplezier.
Wat zal ik doen: hem nog bewaren
   of bij het oud papier?”

Hij ziet de kaart zonder te kijken
   En mompelt dan verward:
“Ik denk dat ik zoiets zou houden.
   Ik vind het wel apart.”

---