William Shakespeare, Sonnet CXXVI

O thou, my lovely boy, who in thy power
Dost hold Time's fickle glass, his sickle hour;
Who hast by waning grown, and therein show'st
Thy lovers withering as thy sweet self grow'st;
If Nature, sovereign mistress over wrack,
As thou goest onwards, still will pluck thee back,
She keeps thee to this purpose, that her skill
May time disgrace and wretched minutes kill.
Yet fear her, O thou minion of her pleasure!
She may detain, but not still keep, her treasure:
Her audit, though delay'd, answer'd must be,
And her quietus is to render thee.

---

CXXVI

Mijn lieve jongen, jij houdt in je hand
het glas waarin de uren zijn verzand.
Zoals jouw schoonheid toenam toont zij aan
hoe snel die van je minnaars is vergaan;
jij staat, voor telkens onbekende duur,
in dienst van de verwoestende Natuur
en bent het wapen waarmee zij de Tijd
om zelfs de lulligste minuut bestrijdt.
Maar zelfs al ben je nu haar favoriet -
kijk uit: aan jouw bestaan is een limiet.
Hoe ruim het leven soms ook mag begroten,
eens wordt de post die jij bent afgesloten.

---