William Shakespeare, Sonnet CXXIV
 
 
If my dear love were but the child of state,
It might for Fortune's bastard be unfather'd,
As subject to Time's love or to Time's hate,
Weeds among weeds, or flowers with flowers gather'd.
No, it was builded far from accident;
It suffers not in smiling pomp, nor falls
Under the blow of thralled discontent,
Whereto the inviting time our fashion calls:
It fears not policy, that heretic,
Which works on leases of short-number'd hours,
But all alone stands hugely politic,
That it nor grows with heat nor drowns with showers.
To this I witness call the fools of time,
Which die for goodness, who have lived for crime.

---

VIER SONNETTEN VAN WILLIAM SHAKESPEARE

CXXIV
Mijn liefde zou geen bastaard kunnen zijn:
zo'n onfortuinlijk, vaderloos product
had reeds de Tijd, vol liefde of venijn,
gewied als onkruid of als bloem geplukt.
Alles behalve toeval bracht haar voort;
zij hoeft zich niet als beter voor te doen
of bang te zijn voor een verwijtend woord
van burgerlui vol modieus fatsoen.
Zij is niet aan beleefdheden verslaafd,
die ieder ogenblik weer variëren.
Zij is van zich zo innerlijk beschaafd
dat regenbui noch hitte haar kan deren.
Zie hoeveel gekken er al zijn gestorven
wier goedheid door de misdaad werd bedorven!

---