ZIJ

Zijn wij daarvoor niet nog te jong?
Verhuizing bracht zijn teerbeminde
verweg. Als lood lag stom zijn tong.
Hoe kon zij zulk een antwoord vinden?

Later kwam hij wel in de stad,
de straat soms waar zij woonde.
Maar ach, het was voorbij, zodat
hij zich haar toen maar niet meer toonde.

Toen kwam de tijd dat hij getrouwd was
en kinderen had en wat niet al.
Hij merkte dat zijn hart haast koud was.
Hoog werd zijn grijzend jarental.

Alleen, haast dood, zit hij te staren
en wil dat iemand van hem houdt.
Een stem zegt echter na veel jaren:
Zijn wij daarvoor niet al te oud?

---

EINDELIJK SAMEN

Hun jongste is getrouwd eervorig jaar
en zij hebben sindsdien alleen elkaar.
Week in, week uit verdraagt zij zijn gebrom
en denkt: Zo gaat dat met de ouderdom!

Wanneer zij 's maandags reddert met de was
vlucht hij de tram in met bejaardenpas;
op dinsdag loopt hij boodschappen te sjouwen,
want haar gewrichten zijn niet te vertrouwen;

wanneer zij 's woensdags in de stad wil kijken
weet ze dat hij weer over geld gaat zeiken;
vaak zwijgen zij de hele donderdag
uit ergernis over elkaars gedrag;

op vrijdagavond vindt hij het genoeg
en gaat hij zich bezatten in de kroeg;
dus ligt hij 's zaterdags maar op de bank,
eet niets, heeft koppijn, zwijgt en stinkt naar drank.

Op zondag sluit het tweetal toch maar vrede:
dan bergen zij het zwaard weer in de schede.

---