DIE RACHE DES HEIDENRÖSLEINS
Vervolg op: Heidenröslein (J.W. von Goethe/F. Schubert)
Voor deel I: zie J.W. von Goethe

II.

Knaapje was vergeten dat
in dit jaargetijde
opzichters langs veld en pad
met pistool en gummilat
zulk geweld bestrijden;
en vanaf het morgenrood
waken op de heide.

Lagen twee in hinderlaag.
Viel niet te vermijden.
Werd gegrepen in zijn kraag;
kreeg een vreselijk pak slaag.
Weet u wat ze zeiden?
'Harteloze idioot,
scheer je van de heide!'

Dus de kleine stouterik
was niet te benijden.
Huilde 'Denk maar niet dat ik
zulke strafmaatregels pik!
Ik krijg jullie beiden.
Al zijn jullie sterk en groot,
met je stomme heide.'

III.

Knaapje woonde bij zijn oom,
een van vaderszijde.
Van beroep een astronoom.
Kon door een KZ-syndroom
geen gezag meer lijden.
Knaapje klaagde hem zijn nood
en wees hem de heide.

Oompje had een hekel aan
amper opgeleide
veldwachters die kind'ren slaan,
ook al hebben z'iets misdaan.
En hij sprak terzijde:
'Niemand die hem dat verbood,
ginder op die heide.'

Hij sloeg, ter vergelding van
hun tentoongespreide
wreedheid, beider hersenpan
aan tien stukken (vijf de man),
wat de knaap verblijdde.
In het dagblad stond heel groot:
'DRAMA OP DE HEIDE.'