Francesco Petrarca, SONETTO 1

Voi ch’ascoltate in rime sparse il suono
di quei sospiri ond’io nudriva ’l core
in sul mio primo giovenile errore
quand’era in parte altr’uom da quel ch’i’ sono,

del vario stile in ch’io piango et ragiono
fra le vane speranze e ’l van dolore,
ove sia chi per prova intenda amore,
spero trovar pietà, nonché perdono.

Ma ben veggio or sì come al popol tutto
favola fui gran tempo, onde sovente
di me medesmo meco mi vergogno;

et del mio vaneggiar vergogna è ’l frutto,
e ’l pentersi, e ’l conoscer chiaramente
che quanto piace al mondo è breve sogno.

---

SONNET 1

U kunt in veel van mijn gedichten horen
hoe ik mijn hart met zuchten heb gevoed
als kind zonder benul van kwaad of goed –
de man in mij was toen nog niet geboren.

Ik hoopte, treurde, heb mij vaak verloren
in ijle woordenstroom of tranenvloed.
Nu heb ik, hoop ik, wel genoeg geboet
voor hoe ik mij door liefde liet bekoren.

Ik werd een flauwe mop die lange tijd
door velen naverteld is en waarvoor
ik steeds meer schaamte op heb voelen komen.

Ziedaar de vruchten van mijn ijdelheid.
Spijtig en helder dringt het tot mij door
dat aards genot niets is dan even dromen.

---