⇧
⇦
|
BALLADE VAN DE OUDEREJAARS
Een tiendejaars loopt lusteloos
door zijn vertrouwde Leiden:
tentamen doen? beginnen aan
zijn scriptie? geen van beide?
Het regende vannacht toen hij
nog opzat. Hij genoot
van hoe het sloeg op de dakpannen
en lekte van de goot.
Het leek op zijn Schotse vacantie,
de tent die onder bomen stond.
Al jaren zette hij geen voet
meer buiten Leidse grond.
Zijn vriendjes en vriendinnetjes
hielden hem meestal daar.
En ook studeerde hij steeds vaker
het afgelopen jaar.
De singels zien hem slenteren:
hij gaat naar de UB.
Hij vraagt een boek aan en betreedt
een studiezaal ermee.
Temidden van jongerejaars
begint hij zijn geblader.
Reeds stappen enkelen weer op -
het sluitingsuur komt nader.
|
Maar hij zit aan het raam en gaat
steeds meer naar buiten loeren,
want op een boomtak zit een duif
genadeloos te koeren.
Nogmaals gaan zijn gedachten
in wat is geweest op reis:
naar die verlaten binnenplaats
van dat hotel in Parijs.
Wanneer om vijf uur het gezoem
verklonken is denkt hij:
'Over een maand of zeven, acht
is het wellicht voorbij.
'Dan is de moede cirkelgang
verbroken der verveling -
van slaap en drank, studeren soms.'
Hij hoopt: twee maanden speling.
---
|
⇨
|